Ik ben geboren in 1961, in een ander land en in heel andere tijden. Ik liep school in het Engels, want ik ben in de stad Leeds geboren, in Engeland. Daar heb ik leren lezen, schrijven en rekenen, al ging het rekenen heel moeilijk omdat ik dyscalculie heb.
Ik heb eigenlijk nooit een diagnose gehad, want in die tijd was daar heel weinig over bekend, maar twee van mijn vier kinderen hebben nu wel die diagnose en hebben ze (soms) gepaste hulp gekregen op school. Wat volgt heb ik geschreven na voor de zoveelste keer de standaardtest voor NAH te hebben gedaan.
Tijdens mijn revalidatie heb ik die test misschien wel een tiental keer moeten doen, en ik heb altijd goed meegewerkt. Maar nadat ik dit stukje schreef, liet ik het door het team lezen en achteraf weigerde ik heel consequent dit deel van de test, om mezelf dit niet meer aan te doen.
Basisschool, Leeds, circa 1969.
Elke ochtend, na de speeltijd, was het hoofdrekenen.
‘Allemaal rechtstaan’ zei de juf, en als één man stonden we achter onze tafels.
Sommige dagen waren het de maaltafels; soms delen of aftrekken. Dan zat er tenminste wat structuur in; dan wist ik waaraan ik mij kon verwachten.
Soms waren het willekeurige vragen, die de juf op het moment zelf bedacht.
Ze ging de klas rond. Iedereen kreeg een vraag. Als jouw antwoord goed bevonden werd mocht je gaan zitten. Anders moest je blijven staan. En dan bleef de juf met vragen rondstrooien tot niemand meer nog rechtstond.
Zo leerde iedereen hoofdrekenen.
Behalve ik.
Het is nu 2017 en ik zou niet uit mijn hoofd kunnen rekenen hoeveel jaren gepasseerd zijn sinds 1969, maar ik weet nog altijd hoe het voelde om bijna elke dag de enige te zijn die nog rechtstond: het grinniken van sommige klasgenoten (niet iedereen); het commentaar dat ik altijd van de juf kreeg, dat gehoord en begrepen werd door heel de klas.
Ik weet ook nog hoe, wanneer de vragen dichterbij begonnen te komen, de druk in mijn hoofd toenaam en de storm zo fel, zo lawaaierig begon te worden, dat ik niet meer kon denken, laat staan rekenen. Alles blokkeerde gewoon. Meestal gaf ik geen antwoord, of stamelde ik iets van ‘ik weet het niet, juf’. En dan kreeg ik soms wat meer tijd om na te denken, alsof dat zou helpen. Hoe langer ik had om na te denken, hoe moeilijker het werd. En dat is in al die jaren niet veranderd.
Bij de standaardevaluatie van CVA-patiënten is er een cognitief onderdeel, waaruit moet blijken in hoeverre het denkvermogen is aangetast door de opgelopen hersenletsel.
Al sinds mijn kindertijd werd mijn leven door twee dingen gedomineerd: muziek en woord.
Muzikaal vermogen hebben ze nog niet getest, maar daar heb ik geen schrik voor. Wanneer ik naar Beethoven, Bartók of Rachmaninov luister, weet ik nog steeds hoe die complexe composities in elkaar zitten: hoe ze werken en waarom. Als ik naar mijn eigen, veel simpeler muziek luister, weet ik nog altijd heel precies hoe ik dat moet spelen, al wil mijn linkerhand voorlopig niet meedoen.
Woorden hebben ze wel getest, zij het op een wat simplistische manier:
Je krijgt twee minuten om zoveel woorden op te zeggen als je maar kan, die beginnen met de letter ‘x’. Maar niet met de x, natuurlijk.
Ik ben wel een klein beetje geschrokken door hoe moeizaam dat nu gaat.
Één keer zei de dokter ‘… beginnend met de letter ’d’en ik schoot onmiddellijk terug met ‘deontologisch’, wat ik als een kleine victorie beschouwde, maar toch blijft het vrij moeilijk. Naarmate de twee minuten voorbij gaan stijgt de druk om nieuwe worden te vinden, en dat doet mij altijd de das om. En misschien is het ook deels bedoeld om mijn stressbestendigheid te evalueren.
Maar dan zijn we ineens terug in 1969 en is de speeltijd voorbij. Tijd nu voor hoofdrekenen. We beginnen altijd met een getal dat eindigt met een nul; meestal 80, 90 of 100, en daar moet ik zeven van aftrekken. Dat is makkelijk. ‘Tien mijn zeven is drie’. Dat heb ik als jongen uit mijn hoofd geleerd – maar wel als woorden! Die eerste stap lukt altijd. Maar dan moet ik het getal dat overblijft (73, 83, 93…) in mijn hoofd nog houden, wat voor mij al moeilijk is, terwijl ik er nog eens zeven van aftrek. En herhalen. En herhalen. Twee minuten lang. Daar heb ik geen strategie voor geleerd. Ik weet niet eens of zo’n strategie bestaat, tenminste één die ik zou kunnen hanteren.
De klok blijft tikken.
De druk stijgt. Het wordt lawaaierig in mijn hoofd.
Ik kan niet meer denken, laat staan rekenen
Ik zwijg.
Ik stamel iets.
Dat ik het antwoord niet weet.
Vroeger moest ik blijven staan.
Nu mag ik blijven zitten.
Het maakt niets uit.
Het gevoel is onveranderd.
Be First to Comment